Kopje onder in de gracht

Soms zou ik willen verdwijnen. Kopje onder in de gracht. Zo het groene water in, niet eens zo koud meer in april. Mijn hoofd glijdt onder het zachtjes rimpelende oppervlak, en de geluiden van de stad verstillen tot gedempt geroezemoes. Ik kijk om me heen. Vlak naast me een fietswrak. Erachter een blankvoorn, die me beduusd aanstaart en er dan vandoor schiet. Alles is kalm.
Ik ben heus heldhaftig, maar vandaag heel even niet. Ook een held heeft het soms nodig op te laden. Hier in de gracht ben ik gewichtsloos, en zweeft alle zwaarte met mijn kleding van me af. Ik trek mijn schoenen uit en ga op de bodem zitten. Langs de kademuur, tussen een meerpaal en een sierlijk voorbijdrijvende Albert Heijn-tas, valt een enkele straal licht diep de donkerte in. Als ik omhoog kijk zie ik de zon achter een wolk vandaan schuiven. Schitteringen glijden over het oppervlak.
Ook dit is mijn stad. Ik ben er nog. Misschien ben ik er zelfs meer dan ooit. De stad is druk op drukke plekken, maar hier lijkt die chaos even heel ver weg. Geen Bijenkorf, geen coffeeshops, geen havermelk of matcha. Hier is alles nog zoals het was. Hier is nog het Amsterdam van toen. Van schuilkerken, van krakersrellen. Van opvang van de Hugenoten.
Een bootje vaart boven me langs. Opwervelend slib vertroebelt mijn zicht. Vastberaden sta ik op en loop in dezelfde richting mee, maar bewegen gaat moeizaam â te langzaam. Het dikke water vertraagt niet alleen mijn pas maar ook mijn gedachten. De bodem voelt zacht en drassig. Restjes stad wringen zich ongevraagd tussen mijn tenen. Een paar meter verderop laat ik me achterover vallen en zweef ik zachtjes naar beneden.
Als je lang genoeg op dezelfde plek blijft, dan word je die plek. Onlosmakelijk verbonden. Onderdeel van wat passanten zien. Jij fundamenteel onderdeel van de plek, de plek een essentieel deel van jou. Misschien is dat wel wat er gebeurd is. Zijn we allemaal langzaam buitenstaanders geworden. We kijken naar de stad alsof we er niet zelf toe behoren. We zijn steeds sterker verbonden met de rest van de wereld, terwijl onze eigen plek van ons vervreemd is.
Hier in het water ontsnap je er niet aan. Troebel, troostend. Er is niets buiten deze plek. Hier op de bodem zijn geen telefoons, geen internet. Geen miljardairs of politiek. Het is verwelkomend, warm ondanks de kou. Onverschillig maar barmhartig. Wat overblijft, zijn wij. En het water dat ons met elkaar verbindt. Het hart van de stad dat al eeuwen hetzelfde ritme slaat. Iedereen die hier is, is deze plek. Dus wie hier is, die hoort bij mij. Want deze plek ben ik.